Het vertelperspectief ik

door

De Complexiteit van  Technische vormkwesties in de romankunst

Nieuwe Amerikaanse Fictie – net verschenen.
In het Nederlands vertaald als Kruispunt.

Dagboek – Amsterdam,

9 oktober 2021.

Als een auteur begint aan het schrijven van een roman overweegt hij eerst welke vorm hij zal kiezen voor het vertellen van het verhaal of de ineen gevlochten verhaallijnen. Hij beschikt over twee belangrijke opties: de ikvorm of de derde persoon enkelvoud. Meestal wordt het de derde persoon. Dat perspectief biedt veelomvattende mogelijkheden die de ikvorm juist niet heeft.

Onlangs werd de Amerikaanse bestsellerauteur Jonathan Franzen in de krant geïnterviewd (hij was in Amsterdam, promotie) en daarin viel mij op hoe zozeer hij hecht aan de vertelvorm van de derde persoon enkelvoud. In zijn nieuwste roman Kruispunt 576 pagina’s dik, introduceert hij vijf hoofdpersonages die samen een gezin vormen. De schrijver vertelt over de ontwikkelingen van elke personage apart in de derde persoon enkelvoud. Hij doet een enthousiaste uitspraak over deze techniek, alsof hij een delicatesse proeft.

‘Ik denk dat het vertellen in de derde persoon een van de geweldigste artistieke uitvindingen is in de geschiedenis van de mensheid.’

Zelf heb ik toen ik mijn roman Perrongeliefden schreef gekozen voor het vertelperspectief ik. Die vorm dwong de roman eigenlijk zelf af. Ik had niet zoveel te kiezen, een autobiografische roman kan je moeilijk gieten in de hij-vorm. Ook in mijn novelle De handkus hanteerde ik de ikvorm, dicht op eigen huid, in eigen stad, Amsterdam.

Maar de ikvorm is niet helemaal risicoloos, het gebezigde verhaal kan gaan lijden onder monotonie. Erger nog: soms wordt een dergelijk persoonlijk verhaal onbedoeld een narcistisch egodocument. Ook stilistisch kleven er bezwaren aan de ikvorm, het woordje ik kan in de weg gaan staan in de zinsopbouw. Telkens een zin met ik beginnen, dat gaat vervelen, ook formuleringen als: ‘Ik besefte dat ik…’ zijn verkrampt.

Of ik de nieuwe roman van Franzen, die onmiddellijk bovenaan de toptien staat van meest verkochte boeken, ga lezen?  Thema’ als  religie en familieverhoudingen boeien mij totaal niet. De schrijver is zelf kerkgaande geweest, komt uit een conservatief christelijk milieu. Van een van zijn personages heeft hij een predikant gemaakt, dus een onvervalste  geloofsfanaticus, vergeef me maar dan haak ik meteen af.
Mijn grootste bezwaar jegens de inhoud van de roman: er zit teveel god en kerk in de roman. De wereld is beter af zonder kerken, zonder het christendom en alle sukkels die struisvogels worden wanneer de perversie van pedofiele katholieke priesters aan het licht komt.

Het meest flagrante voorbeeld van slordig literair ikgebruik dat ik ken uit de internationale literatuur komt voor in de roman van de Deense schrijver Jens Christian Grøndahl getiteld Stilte in oktober. Daarin vertelt de vierenveertigjarige ikfiguur over zichzelf, zijn gedachtegangen, zijn indrukken, zijn gevoelens, zijn reizen, zijn jeugd, zijn liefdes enzovoorts. Hij is kunsthistoricus en verkeert in een geestelijke crisis nadat zijn vrouw hem onverwacht heeft verlaten en uit zicht is verdwenen Hij heeft geen idee waarom zij hun huwelijk van zeer lange duur heeft verbroken. Constant als in een obsessie cirkelen zijn gedachten rond haar verdwijning.

Eerste druk 1998, uit het Deens vertaald door Gerard Cruys, mede mogelijk gemaakt door een subsidie van de Europese Commissie.

Grøndahl is een briljante schrijver, hij beheerst bijna elk genre meesterlijk, terecht worden zijn boeken gretig gelezen, stilistische romankunst die de populaire consumptie overstijgt, hij behandelt boeiende thema’s, liefde voorop, huwelijk en vriendschap en het meeste van heel zijn oeuvre is typisch opgebouwd in de derde persoon. Maar in deze roman hanteert hij de consequente ikvorm en lijkt hij het ijltempo van de verteller belangrijker te vinden dan de uitgebalanceerde literaire constructie en toont hij geen mededogen met de lezer die als het ware in ademnood komt.
Op een hotelkamer in New York raakt de ikfiguur in een maalstroom. Ik citeer een paar zinnetjes uit pagina 99 van de Nederlandse editie, waarin – let wel – negen keer het woordje ik voorkomt:

‘Het enige wat ik wist, was dat er een verandering was opgetreden, met haar, met ons. Ik wist niet in welke richting. Er waren momenten waarop ik me enorm verongelijkt voelde, maar na een tijdje verviel ik dan weer tot vegeteren en zelfverwijten omdat ik haar gewoon had laten vertrekken en omdat ik me niet kon voorstellen waar ze naar toegereisd was. Ik was ervan overtuigd dat het mijn eigen schuld was, maar ik moest me tegelijkertijd afvragen of ik werkelijk dacht dat het allemaal alleen van mij afhing.’

Zo dendert de roman door. Doodmoe bereik je als loyale lezer de laatste pagina. De ikvorm is hier hilarisch, heeft een welhaast nerveuze intensiteit en schept juist ook een afstand tussen de lezer en de auteur, die samenvalt met zijn hoofdpersonage, het zich in eindeloze bewoordingen ontrollende psychologische verhaal van verlatenheid schept als averechts effect verwarring: wie is wie? Vooral wanneer de ikfiguur zich dat ook zelf afvraagt, eigen identiteit onderzoekt en van zichzelf uiteindelijk een ongrijpbare mystificatie maakt.

Dat is precies van Jonathan Franzen ook aanstipt in zijn interview, de derde persoon enkelvoud maakt juist een beter contact met de lezer, de alleswetende auteur die de vertellingen doet en de romanpersonen karakteriseert, blijft een onzichtbare persoon, zodoende kan de lezer zich gemakkelijk verplaatsen in de personages en hun verschillende niveaus van bewustzijn. De derde persoon, die vorm stimuleert het empathische vermogen. De ikvorm doet dat minder.