recensie Arthur Schnitzler

door | Recensies

De doden zwijgen is in 1991 uitgebracht door uitg. Bzztoh en later in 2005 volgde een heruitgave van zijn verhalen in Nederlandse vertaling door uitg. Atlas onder de eveneens sprankelende titel Verhalen.

Het spreken tegen eigen spiegel

De meest geëxalteerde literaire curieuze tekst die ik ken van iemand die tegen de weerkaatsing van zichzelf in de spiegel spreekt, komt uit de bundel korte verhalen uit het fin de siècle: De doden zwijgen van de Oostenrijkse schrijver Arthur Schnitzler (1862-1931). In het verhaal Juffrouw Else beschrijft Schnitzler, in het raamwerk van de innerlijke monoloog (een narratieve techniek die hij meesterlijk beheerste, als voorloper van James Joyce) de ondergang van een vrouw die lijdt aan zelfvernedering, o een dwangneurotische manier de prostitutie kiest bijgevolg van deze keuze hopeloos onderuit gaat in het streven haar deugdzaamheid en eer te behouden. In een vlaag van hallucinerend narcisme spreekt zij zichzelf toe als de ideale minnares.

“Ah, wat heerlijk om zo naakt door de kamer heen en weer te lopen. Ben ik echt zo mooi als in de spiegel? Ach, komt u toch dichterbij mooie jongedame. Ik wil uw bloedrode lippen kussen. Ik wil uw borsten aan mijn borsten drukken. Wat jammer dat het glas tussen ons zit, het koude glas. Hoe goed zouden met het met elkaar kunnen vinden, nietwaar? We zouden helemaal niemand anders nodig hebben. Er bestaan misschien helemaal geen andere mensen. ( – ) Oh, ik ben geenszins krankzinnig. Ik ben alleen wat opgewonden.”

In de tijd toen de vrouwen zich met korsetten insnoerden en ruisende baljurken droegen, laat Schnitzler, die trouwens als arts een expert was in klinische hypnose-technieken, zijn antiheldin Juffrouw Else, wanneer ze de Weense salons bezoekt, een zwarte mantel dragen, daaronder is ze naakt. De symbolische lading van de zwarte mantel is overduidelijk in dergelijke psychologische verhalen: de dood wacht op haar en ziedaar de pointe in de titel van deze verhalenbundel.